Ga naar de hoofdinhoud Ga naar de zoekopdracht Ga naar de hoofdnavigatie

18-04-2024 - Een helpende hand

Publicatiedatum: 02-05-2024

Vandaag heb ik weer een gedingstuk ingediend in de beroepsprocedure om de onrechtmatige uitspraak op bezwaar van 15-02-2023 van tafel te krijgen. In dit gedingstuk heb ik, mede in het licht van het in de klachtafhandelingsbrief van 15-02-2024/21-03-2024 geschetste beleid van de Belastingdienst betreffende toekomstige door mij in te dienen klachten, mijn gedachten over de behandeling van mijn klacht van 28-03-2024 (inhoudende een melding integriteitsschending) op een rijtje gezet. Hopelijk kan ik hiermee ook de Belastingdienst een helpende hand bieden, in deze "lastige" kwestie, aangezien het verzoek om uitstel voor het indienen van het verweerschrift, vanwege de behandeling van de klacht, nogal haaks staat op hetgeen in de klachtafhandelingsbrief werd gesteld over de behandeling van toekomstige door mij in te dienen klachten over zaken waarover reeds eerder een klacht is ingediend. Het is niet de eerste keer dat de Belastingdienst op een dergelijke manier 'paniekvoetbal' speelt, maar toch verrast het mij elke keer wéér. Hopelijk draagt mijn gedingstuk bij aan een spoedigere en vooral rechtvaardige afhandeling van mijn klacht.

Onderstaand de tekst van het gedingstuk:

Datum : 18 april 2024

Onderwerp : Behandeling klacht, Gedragscode Integriteit Rijk, BVA/OIF

Edelachtbare heer, vrouwe,

Nu de Belastingdienst mijn klacht d.d. 28-03-2024 betreffende de integriteitsschending door de inspecteur in behandeling lijkt te gaan nemen, wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om de Belastingdienst er op te wijzen dat ik het handelen door de inspecteur rondom het doen van uitspraak op bezwaar voor de betreffende jaren natuurlijk al veel eerder aan de kaak heb gesteld, namelijk in mijn klacht d.d. 16-02-2023 met aanvullingen d.d. 29-06-2023 en 25-11-2023. Helaas is de aanvulling d.d. 25-11-2023 volledig genegeerd in de klachtafhandelingsbrief d.d. 30-11-2023 en ook in de klachtafhandelingsbrief d.d. 15-02-2024/21-03-2024 is deze aanvulling geheel buiten beschouwing gelaten door de klachtbehandelaar. En dat, terwijl hij toch al sinds 04-07-2023 op de hoogte was van de “off the record” e-mail uit de klacht van 25-11-2023.

De conclusie op 30-11-2023 was dat mijn klacht ongegrond was. Ik heb de klachtbehandelaar in mijn brieven d.d. 13-02-2024 expliciet gewezen op het feit dat hij bij zijn onderzoek de de extreem korte termijn waarbinnen ik op de vooraankondiging uitspraak op bezwaar mocht reageren (namelijk slechts 4 dagen) buiten beschouwing heeft gelaten en dat zowel mijn verzoek om dossierinzage als mijn verzoek om te worden gehoord zijn genegeerd. Ik heb de klachtbehandelaar er op gewezen dat hij m.i. op onzorgvuldige wijze tot zijn klachtafhandeling is gekomen. Helaas heb ik daar tot op heden geen enkele reactie op mogen ontvangen.

In zijn brief van 15-02-2024/21-03-2024 heeft de klachtbehandelaar aangegeven dat uitsluitend nog klachten van mij in behandeling worden genomen over zaken waarover niet reeds eerder is geklaagd. Nu de Belastingdienst ineens uitstel nodig heeft voor het indienen van het verweerschrift omdat eerst mijn klacht d.d. 28-03-2024 moet worden behandeld, heeft dit m.i. tot gevolg dat:

- deze klacht niet wordt behandeld omdat men het standpunt inneemt dat de betreffende klacht reeds eerder is behandeld (daar is geen uitstel tot 1 juni 2024 voor nodig, dat had binnen 1 werkdag wel vastgesteld kunnen worden), óf

- deze klacht ongegrond wordt verklaard omdat de klachtbehandelaar zich op een standpunt stelt dat in het verlengde ligt van zijn – helaas incomplete – motivering d.d. 30-11-2023, óf

- deze klacht ongegrond wordt verklaard omdat de klachtbehandelaar zich gaat verschuilen achter de belastingrechter omdat hij zich op het standpunt stelt dat het om zuiver fiscale aangelegenheden gaat (hetgeen uiteraard niet het geval is, aangezien de vooringenomenheid van de inspecteur verre van zuiver fiscaal is maar juist bij uitstek met bejegening heeft te maken), óf

- er uitsluitend een interne beoordeling van het integriteitsvraagstuk gaat plaatsvinden op grond waarvan mijn klacht alsnog ongegrond wordt verklaard (terwijl voor integriteitsvraagstukken juist expliciet BVA/OIF in het leven is geroepen en het dus niet intern gehouden kán worden), óf

- het integriteitsvraagstuk conform de richtlijnen wordt voorgelegd aan BVA/OIF, hetgeen m.i. de enige juiste weg zou zijn

In de Gedragscode Integriteit Rijk vond ik in hoofdstuk 8.5 de volgende interessante passage:

Bespreken, signaleren en melden

Als je het vermoeden hebt van een integriteitsschending kun je dat niet zomaar (blijven) negeren. Allereerst wordt van jou verwacht dat je normoverschrijdend gedrag bespreekbaar maakt en anderen aanspreekt op normoverschrijdend gedrag. In ernstiger situaties of als aanspreken niet helpt, wordt van jou verwacht dat je het vermoeden van een integriteitsschending op zijn minst signaleert of er formeel melding van maakt. Je signaleert de integriteitsschending in eerste instantie bij voorkeur bij je leidinggevende. Je kunt het ook altijd met een vertrouwenspersoon bespreken. In overleg wordt dan bekeken of je zelf een formele melding wilt doen of dat je wilt dat de vertrouwenspersoon dat (vertrouwelijk) voor je doet. De keuze om te melden is uiteindelijk aan jou, maar in geval van een (ambts)misdrijf is melding verplicht en moet er ook aangifte worden gedaan. Meestal loopt dat via jouw leidinggevende. Een ambtsmisdrijf is een misdrijf dat specifiek voor ambtenaren strafbaar is, of waar een hogere straf op staat als een ambtenaar het pleegt omdat gebruik wordt gemaakt van door het werk verkregen macht, gelegenheid of middelen. Voorbeelden hiervan zijn: verduistering van geld, vervalsing van boeken of registers, vernietiging van bewijsmateriaal, omkoping, misbruik van gezag, of opzettelijk iemand laten ontsnappen.

Indien derhalve de bekentenis door de inspecteur in zijn “off the record” e-mail door BVA/OIF als integriteitsschending wordt aangemerkt, kunnen we concluderen dat in het bijzonder klachtbehandelaar C...... en de beide regiodirecteuren MKB H.N.A. v.. R... en W.P. v.. d.. M..., maar daarnaast óók de andere unitdirecteuren en regiodirecteuren die op 12-01-2024 resp. 13-01-2024 van mij de betreffende “off the record” e-mail hebben ontvangen, állen de integriteit hebben geschonden door over deze kwestie te blijven zwijgen.

Om de hiervóór geschetste omwegen uit te sluiten, is het wellicht goed om op deze plaats te melden dat ik reeds op 26-03-2024 een gesprek heb gehad met 2 onderzoekers van BVA/OIF, over o.a. de kwestie “uitspraak op bezwaar”. Het gespreksverslag heb ik inmiddels ter beoordeling ontvangen en zal ik, voorzien van de nodige aanvullingen één dezer dagen naar BVA/OIF terug sturen.

Overigens: los van de uitkomst van het integriteitsvraagstuk dient de belastingrechter uiteraard zelfstandig te oordelen over de relevante fiscale feiten. Ook in het geval er geen sprake zou zijn van een integriteitsschending staat dat de beoordeling van de uitspraak op bezwaar als onrechtmatig niet in de weg.

Hoogachtend,

Of dit gedingstuk ook daadwerkelijk gaat bijdragen aan een vlottere afhandeling zal voor mij altijd een vraag blijven, maar één ding is zeker: een bedankje zal het mij niet opleveren. Ik wacht dus maar gewoon (ongeduldig) af wat de volgende stap van de Belastingdienst gaat worden.